Almachtige God zegt: ‘Als de dageraad aanbreekt komt in het oosten een morgenster op. Het is een ster die daar nooit eerder was. Ze verlicht de sterrenhemel en ontsteekt het uitgebluste licht in de harten van mensen. Mensen zijn niet meer eenzaam vanwege dit licht; dit licht dat op jou schijnt en op anderen. Maar alleen jij blijft diep in slaap in de donkere nacht. Je bent niet in staat om het geluid te horen, of om het licht te zien, niet in staat om de komst te zien van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; een nieuw tijdperk. Want je vader vertelt je: “Mijn kind, sta niet op. Het is nog vroeg. Buiten is het koud. Blijf binnen zodat het zwaard en de speer je ogen niet zullen doorboren.” Je gelooft alleen je vaders aanmoediging, want je gelooft dat je vader gelijk heeft, omdat hij ouder is dan jij en werkelijk van je houdt.
Zulk een aanmoediging en liefde zorgen ervoor dat jij niet meer gelooft in de legende dat er licht in de wereld is, en het je niet meer scheelt of de wereld de waarheid heeft. Je durft niet meer te hopen op redding van de Almachtige. Je bent tevreden met de status quo en je hoopt niet langer op de komst van het licht en wacht niet meer op de komst van de legendarische Almachtige. In jouw ogen kan al het mooie niet meer worden opgewekt, noch kan het blijven bestaan. In jouw ogen verdwijnt de toekomst van de mensheid en is deze verdoemd. Je grijpt je stevig vast aan de kleding van je vader, bereid om samen te lijden, bang om je reisgenoot te verliezen of de juiste weg kwijt te raken op je verre reis. De grote chaotische wereld heeft velen van jullie dapper en zonder blikken of blozen verschillende rollen laten vervullen. Het heeft vele ‘strijders’ gevormd die de dood niet vrezen. Erger nog: het heeft grote groepen ongevoelige en verlamde mensen voortgebracht die het nut van hun eigen schepping niet kennen. De ogen van de Almachtige kijken rond in de verziekte mensheid. Hij hoort het gekerm van hen die lijden en ziet de schaamteloosheid van de geteisterden en de hulpeloosheid van angst van een mensheid die haar redding heeft verloren. De mensheid verwerpt Zijn zorg, wandelt in haar eigen schreden en ontwijkt Zijn zoekende blik. Ze proeft liever alle bitterheid van de diepe zee, samen met de vijand. Het zuchten van de Almachtige kan niet meer worden gehoord. De handen van de Almachtige zijn niet langer bereid om de tragische mensheid aan te raken. Hij herhaalt zijn werk, Hij wint en verliest, keer op keer. Vanaf dat moment wordt Hij moe en voelt zich uitgeput en daarom stopt Hij met het werk van Zijn hand en wandelt niet meer onder de mensen. … Mensen zijn zich helemaal niet bewust van deze veranderingen, niet bewust van het komen en gaan, het verdriet en de teleurstelling van de Almachtige.’
Uit‘De Kerk van Almachtige God’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten