2019-05-12

Het ware verhaal achter het werk in het Tijdperk van Verlossing

de opwekking van Lazarus

Mijn volledige managementplan, een plan dat een tijdsduur van zesduizend jaar overspant, is ingedeeld in drie fasen of drie tijdperken: het Tijdperk van de Wet in het begin; het Tijdperk van Genade (dat tevens het Tijdperk van Verlossing is); en het Tijdperk van het Koninkrijk in de laatste dagen. De inhoud van mijn werk in deze drie tijdperken verschilt per tijdperk, al naargelang het karakter ervan, maar het is altijd afgestemd op de noden van de mensheid. Of, juister gezegd, mijn werk wordt verricht als gevolg van de listen waarvan Satan zich bedient in de strijd die ik tegen hem voer.

 Kortom, het doel van mijn werk is Satan verslaan en mijn wijsheid en almacht volledig manifesteren, door alle trucs van Satan bloot te leggen en daarmee het menselijke geslacht, dat nu nog leeft onder zijn domein, te redden. Het is om mijn wijsheid en almacht tentoon te spreiden, en tegelijkertijd ook de ondraaglijke afschuwelijkheid die Satan is te onthullen. Bovendien is het om mijn schepselen te onderrichten over het onderscheid tussen goed en kwaad, hen te doen beseffen dat ik de heerser ben over alle dingen om duidelijk te zien dat Satan de vijand van de mens is, de allerlaagste van het laagste, de kwaadaardige. En om met absolute zekerheid het verschil te zien tussen goed en kwaad, waarheid en onwaarheid, heiligheid en vuilheid en wat groots is en wat laaghartig is. Op deze manier zal de onwetende mens in staat worden gesteld om voor mij te getuigen dat niet ik, maar Satan de mensheid ten verderve voert en dat alleen ik – de Heer der schepping – de mensheid kan redden en haar zal overstelpen met alles waaruit de mens plezier en vreugde schept. En ze zullen weten dat ik de Heer van alle dingen ben en dat Satan slechts een van de vele wezens is die ik geschapen heb, maar dat hij zich tegen mij heeft gekeerd. Mijn zesduizendjarige managementplan, ingedeeld in drie fasen, zal het volgende bewerkstelligen: het zal mijn schepselen in staat stellen mijn getuigen te zijn, om mijn wil te begrijpen en om te weten dat ik de waarheid ben. In de eerste fase van mijn werk in het zesduizendjarige managementplan verrichtte ik dus het werk van de Wet. Dit was het werk waarin Jehova Zijn mensen leidde. De tweede fase initieerde het werk van het Tijdperk van Genade in de dorpen van Judea. Jezus verpersoonlijkt al het werk van het Tijdperk van Genade: Hij was geïncarneerd in het vlees en aan het kruis genageld en Hij heeft tevens het Tijdperk van Genade ingeluid. Hij werd aan het kruis genageld om het verlossingswerk te voltooien, het werk van de Wet te beëindigen en het Tijdperk van Genade te beginnen. Hij wordt daarom de ‘Hoogste Gebieder’, het ‘Zondoffer’ en de ‘Verlosser’ genoemd. Zijn werk verschilde dus inhoudelijk van het werk van Jehova, ofschoon beide in principe hetzelfde zijn. Jehova begon het Tijdperk van de Wet, vestigde de thuisbasis, dat wil zeggen, het beginpunt van Zijn werk op aarde. Daarnaast vaardigde Hij de Geboden uit. Deze twee verrichtingen vertegenwoordigen het Tijdperk van de Wet. Jezus’ werk in het Tijdperk van Genade bestond in beginsel niet uit het uitvaardigen van geboden, maar uit het vervullen van de Geboden, om daarmee het Tijdperk van Genade in te luiden en het Tijdperk van de Wet te beëindigen dat tweeduizend jaar had geduurd. Hij was de wegbereider die kwam om het Tijdperk van Genade te beginnen, hoewel verlossing het hoofdbestanddeel van Zijn werk was. En zo waren Zijn verrichtingen eveneens tweeledig: een nieuw tijdperk inluiden en het verlossingswerk voltooien door Zijn kruisiging. Daarna ging Hij heen. Op dat moment eindigde het Tijdperk van de Wet en ging de mensheid het Tijdperk van Verlossing binnen.
      Het werk dat Jezus verrichtte, was afgestemd op de noden van de mensheid in dit nieuwe tijdperk. Het was Zijn taak het menselijke geslacht te verlossen door vergeving van zonden. Zijn gezindheid was geheel en al nederigheid, geduld, liefde, vroomheid, verdraagzaamheid, genade, en goedertierenheid. Hij zegende de mensheid rijkelijk, bracht hen genade in overvloed en gaf hun alle dingen waaruit zij plezier en vreugde konden putten. Hij schonk de mensen het genot van vrede en geluk, alsmede Zijn verdraagzaamheid, liefde, genade en goedertierenheid. In die dagen werden de mensen overstelpt met een overvloed aan genietingen: In hun harten heersten vrede en geborgenheid, zij ontvingen troost voor hun geest, en werden ondersteund door hun Verlosser Jezus. Dat zij deze schatten konden ontvangen, vloeide voort uit het tijdperk waarin zij leefden. In het Tijdperk van Genade had de mens reeds blootgestaan aan al het verderf van Satan. Om die reden vereiste het verlossingswerk voor heel de mensheid een overvloedigheid aan genade, oneindige verdraagzaamheid en geduld, nog belangrijker, een offer afdoende voor de verzoening van de zonden van alle mensen. Wat de mensheid in het Tijdperk van Genade zag, was slechts mijn offer tot verzoening van de zonden van alle mensen, namelijk Jezus. Het enige wat zij wisten, was dat God genadig en verdraagzaam kon zijn; En wat zij alleen zagen, was de genade en goedertierenheid van Jezus. Dit was geheel mogelijk omdat zij in het Tijdperk van Genade leefden. En dus, voordat zij verlost konden worden, was het noodzakelijk dat zij zich konden verheugen in de vele vormen van genade die Jezus hen in overvloed schonk. Alleen dit was heilzaam voor de mens. Op deze wijze – door te leven in genade – konden al hun zonden worden vergeven. Bovendien werd zo voor hen de mogelijkheid geopend om te worden verlost door te leven in Jezus’ verdraagzaamheid en geduld. Alleen door Zijn verdraagzaamheid en geduld verwierven zij het recht op vergiffenis en mochten zij zich verheugen in de overvloed van genade die zij te danken hadden aan Jezus. Dit alles in overstemming met Jezus’ woorden: Ik ben niet gekomen om de rechtvaardigen maar de zondaars te verlossen, maar om zondaars vergeving te schenken en hen te verlossen. Als Jezus vlees was geworden met de gezindheid om te oordelen, te vervloeken en onverdraagzaam te zijn jegens de overtredingen van de mensen, zouden mensen nooit de kans hebben gehad te worden verlost. Dan zouden zij tot in eeuwigheid zondaars zijn gebleven. Als het zo was geweest, zou het zesduizendjarige managementplan al in het Tijdperk van de Wet tot stilstand zijn gebracht. In dat geval zou het Tijdperk van de Wet verlengd zijn met zesduizend jaar. De zonden van de mens zouden dan steeds talrijker en verderfelijker zijn geworden; dan zou de schepping van de mens voor niets zijn geweest. De mens had dan alleen Jehova onder Zijn Wet kunnen dienen, maar hun zonden zouden die van de eerst geschapen mensen verre overtreffen. Hoe meer Jezus de mensen liefhad, hen hun zonden vergaf en hen voldoende genade bracht en goedertierenheid, des te meer de mensheid in staat werd gesteld te worden verlost, om ‘afgedwaalde schapen’ te worden genoemd die Jezus tegen een hoge prijs terugkocht. Satan was niet bij machte dit werk te verstoren, omdat Jezus Zijn volgelingen behandelde zoals een liefdevolle moeder haar baby aan haar borst. Hij werd niet boos op hen, Hij verachtte hen evenmin; Hij was vervuld van troostrijk mededogen. Ook ontstak Hij nooit in toorn, te midden van hen; Hij verdroeg hun zonden en zag hun onwetendheid en dwaasheid over het hoofd, zelfs ging hij zo ver dat hij zei: “Vergeef uw naasten zeventig maal zeven maal.” Aldus transformeerde Zijn hart de harten van anderen. Zo werd de mensheid door Zijn verdraagzaamheid vergeving van zonden geschonken.

Ofschoon Jezus in Zijn vleeswording volstrekt zonder emotie was, stond Hij altijd klaar om Zijn discipelen gerust te stellen, voor hen te zorgen, hen te helpen en hen te ondersteunen. Hoeveel werk Hij ook deed, of hoeveel lijden Hij ook verduurde, Hij stelde nooit te hoge eisen aan de mensen. Integendeel, Hij bleef altijd geduldig en verdraagzaam tegenover hun zonden, zodanig dat de mensen tijdens het Tijdperk van Genade Hem vol genegenheid ‘de liefdevolle Verlosser Jezus’ noemden. Voor de mensen uit die tijd – voor alle mensen – had en was Jezus genade en goedertierenheid. Nooit herinnerde Hij hen aan hun overtredingen, want hun overtredingen waren niet de grondslag van de wijze waarop Hij hen behandelde. Aangezien dit een ander tijdperk was, schonk Hij de mensen vaak overvloedig voedsel en drinken, opdat zij konden eten tot zij voldaan waren. Hij behandelde al Zijn volgelingen met genade, genas zieken, dreef demonen uit en wekte doden op. Opdat de mensen in Hem zouden geloven en zien dat alles wat Hij deed serieus en oprecht werd gedaan, ging Hij zo ver dat Hij een rottend lijk tot leven wekte en liet zien dat zelfs de doden in zijn handen weer tot leven konden komen. Op deze manier verdroeg Hij zwijgend en verrichtte Hij Zijn verlossingswerk in hun midden. Nog voordat Jezus werd gekruisigd, had Hij reeds alle zonden van de mensheid op zich genomen en was Hij een zondoffer voor de mensheid geworden. Zelfs voordat Hij werd gekruisigd had Hij al de weg naar het kruis vrijgemaakt om de mensheid te verlossen. Uiteindelijk werd Hij aan het kruis genageld, offerde Hij Zichzelf op ter wille van het kruis en schonk Hij al Zijn genade, goedertierenheid en heiligheid aan de mensheid. Tegenover de mensheid bleef Hij altijd verdraagzaam, nooit wraakzuchtig , maar vergaf de mensen hun zonden, maande hen tot berouw en leerde hen om geduld te hebben, verdraagzaamheid en liefde. Zo konden zij in Zijn voetsporen treden en ook zichzelf opofferen ter wille van het kruis. Zijn liefde voor de broeders en zusters was nog groter dan Zijn liefde voor Maria. Het werk dat Hij deed, bestond in principe uit mensen genezen en demonen uitdrijven, alles ter wille van Zijn verlossing. Waarheen Hij ook ging, altijd bejegende Hij degenen die Hem volgden met gratie. Hij maakte armen rijk, liet verlamden weer lopen, gaf blinden het zicht terug en schonk doven het gehoor. Zelfs de geringste mensen, de behoeftigen en de zondaars nodigde Hij aan Zijn tafel, want nooit ging Hij hen uit de weg; Hij betoonde hen altijd geduld, en zei zelfs: “Als er ook maar één schaap, van de honderd, uit de kudde is afgedwaald, zal de goede herder de negenennegentig andere schapen achterlaten om het ene verdoolde schaap te zoeken; en als hij het gevonden heeft, verheugt hij zich uitbundig”. Jezus had Zijn volgelingen lief zoals een ooi haar lammeren liefheeft. Hoewel zij dwaas en onwetend waren en in Zijn ogen zondaars waren en verder de meest nederige leden van de samenleving, beschouwde Hij deze zondaren — die door anderen werden geminacht — als Zijn oogappels. Zijn liefde voor hen was zo groot dat Hij ter wille van hen Zijn leven gaf, als een lam dat op het altaar wordt geofferd. Hij betoonde Zich hun dienaar te midden van hen, liet Zich door hen gebruiken en slachten en onderwierp Zich onvoorwaardelijk aan hen. Voor Zijn volgelingen was Hij de liefdevolle Verlosser Jezus, maar de farizeeën, die het volk vanaf hun hoge spreekgestoelte de les lazen, betoonde Hij echter geen genade of liefdevolle vriendelijkheid, maar afkeer en verontwaardiging. Hij verrichtte weinig werk onder de farizeeën, maar beleerde en berispte hen af en toe. Hij begaf zich niet in hun midden om het werk van verlossing te doen, laat staan dat Hij wonderen onder hen verrichtte of tekenen toonde. Daarentegen schonk Hij Zijn volgelingen al Zijn genade en goedertierenheid, verdragend in het belang van deze zondaars tot het bittere einde, toen Hij aan het kruis genageld werd en vernedering onderging totdat Hij de gehele mensheid had verlost. Dit was de totale som van Zijn werk.
Zonder Jezus’ verlossingswerk zou de mensheid voorgoed in zonde zijn blijven leven en waren zij kinderen van de zonde geworden, afstammelingen van demonen. Als alles zo was gebleven, zou heel de aarde een woonplaats en verblijfplaats van Satan zijn geworden. Het verlossingswerk vereiste echter het schenken van genade en goedertierenheid aan de mensheid, want alleen zo kon haar vergeving worden geschonken en kon zij uiteindelijk het recht verwerven om compleet te worden gemaakt en volledig gewonnen. Zonder dit stadium van het werk had het zesduizendjarige managementplan niet vooruit kunnen gaan. Indien Jezus niet was gekruisigd en alleen mensen had genezen en hun demonen uitgedreven, zouden de mensen geen volledige vergeving van alle zonden hebben ontvangen. Gedurende de drieënhalf jaar durende periode waarin Jezus zijn werk op aarde deed. heeft Hij slechts de helft van Zijn verlossingswerk volbracht. Vervolgens, door aan het kruis genageld te worden en gelijk te worden aan het zondige vlees, door te worden overgedragen aan de kwaadaardige, voltooide Hij het werk van de kruisiging en beheerste Hij het lot van de mensheid. Pas toen Hij was uitgeleverd in Satans handen verloste Hij de mensheid. Gedurende drieëndertig en een half jaar leed Hij op aarde, belachelijk gemaakt, belasterd en verlaten, zelfs tot het punt waarop Hij geen plaats had om Zijn hoofd neer te leggen, om Zijn lichaam rust te gunnen. Vervolgens, werd Hij met heel Zijn wezen – in een onbevlekt en onschuldig lichaam – aan het kruis geslagen en verduurde Hij alle mogelijke vormen van lijden. De machthebbers hadden Hem bespot en Hem laten geselen; de soldaten van Rome hadden Hem zelfs in het gelaat gespuwd; toch verdroeg Hij al dit lijden zwijgend tot het einde toe en onderwierp Zich onvoorwaardelijk tot aan de dood, waarna Hij heel de mensheid verloste. Pas daarna was Hem rust vergund. Het werk dat Jezus heeft verricht vertegenwoordigt alleen het Tijdperk van Genade; het vertegenwoordigt niet het Tijdperk van de Wet. Ook is het geen vervanging voor het werk van de laatste dagen. Dit is de essentie van Jezus’ werk in het Tijdperk van Genade, het tweede tijdperk dat de mensheid heeft doorgemaakt — het Tijdperk van Verlossing.

Uit ‘De Kerk van Almachtige God’



Geen opmerkingen:

Een reactie posten