Door Zhang Yitao, Provincie Henan
“God, uw oordeel is zo echt, vol rechtschapenheid en heiligheid. Uw woorden zijn het licht dat de verdorvenheid van de mens onthult. Vroeger geloofde ik in God, maar ik begreep de waarheid niet. Ik wist niet hoezeer mijn opstandigheid u griefde. Ik schaam me, ik heb spijt en ik sta bij u in de schuld. Nu pas begrijp ik het. Uw oordeel en tuchtiging hebben mij wakker geschud en ik zie dat uw liefde zo echt is. Pas nu ik de rechtvaardige gezindheid van God ken, weet ik hoe verdorven ik ben … God, in de aanwezigheid van uw ware liefde, voel ik dankbaarheid en sta ik bij u in de schuld. Zonder uw streng oordeel kon ik nu niet getransformeerd zijn. Het is uw werk dat mij gered heeft, dat mijn gezindheid heeft veranderd. Ik ervaar uw woorden en breng ze in praktijk. Daarom is mijn hart met vreugde vervuld.” (‘O God, u geeft mij zoveel liefde’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Ieder keer dat ik deze hymne zing, denk ik aan hoe God mij door alle jaren heen heeft gered, en raak ik vervuld van dankbaarheid jegens Hem. Door Gods oordeel en tuchtiging ben ik veranderd. Ik – een arrogante, ambitieuze, opstandige zoon – lijk daardoor wat meer op een mens. Ik dank God oprecht voor mijn redding!
Ik ben op het platteland geboren. Het gezin was arm, en mijn ouders waren argeloos. Ze werden daarom vaak bedrogen. Vanaf mijn vroege jeugd werd er op mij neergekeken, en geslagen en gepest worden was aan de orde van de dag. Hierdoor was ik regelmatig zo verdrietig dat ik bijna moest huilen. Ik heb me met alles wat ik had aan mijn studie gewijd zodat ik zo'n leven niet meer zou hoeven leiden, zodat ik in de toekomst een baan als overheidsfunctionaris zou kunnen hebben, iemand met verantwoordelijkheden waar iedereen tegenop zou kijken. Maar toen ik aan het studeren was voor het toelatingsexamen voor de middelbare school brak de Culturele Revolutie uit. De Rode Gardisten kwamen in opstand, arbeiders gingen staken en studenten liepen weg. Iedere dag draaide om de revolutie. Het was een pandemonium, de mensen waren in paniek, en het toelatingsexamensysteem voor universiteiten werd verboden. Ik kreeg dus geen kans meer een test te halen voor plaats op een school. Ik was uit het veld geslagen – ik voelde me zo slecht dat het wel leek alsof ik ernstig ziek was. Naderhand dacht ik: al kan ik dan geen plaats op school krijgen of overheidsfunctionaris worden, ik ga hard werken zodat ik geld kan verdienen. Zolang ik geld heb zullen mensen een hoge dunk van mij hebben. Vanaf dat moment was ik steeds op zoek naar manieren om geld te verdienen. Omdat ik uit een arm gezin kwam, had ik geen geld om een bedrijf te beginnen. Het lukte me van familie en vrienden 500 yuan te lenen om een winkel te beginnen in gesmoord varkensvlees. Om een beter leven te kunnen leiden dan maakte ik lange dagen en nam nooit pauze. Ik heb heel wat ontberingen geleden. Toen ik een aantal jaren hard had gewerkt, werd ik steeds beter in mijn vak en mijn zaak bloeide als nooit tevoren. Mijn familie werd rijker en veel mensen keken jaloers naar mij.
In het voorjaar van 1990 was er iemand in mijn dorp die mij over de Heer Jezus predikte, en ik begon in Hem te geloven. Daarna werkte ik hard om de Bijbel te bestuderen. Ik was op zoek naar kennis over de Bijbel, concentreerde me op het van buiten leren van enkele passages en het duurde niet lang voordat ik heel wat bekende hoofdstukken en verzen uit mijn hoofd kende. Ik las Mattheus 16:26, waar de Heer Jezus zegt: “Wat heeft een mens eraan de hele wereld te winnen als hij er het leven bij inschiet? Wat zou een mens niet overhebben voor zijn leven?” Toen las ik ook dat de Heer Jezus Petrus tot zich riep, die onmiddellijk zijn visnetten in de steek liet en Christus volgde. Ik dacht bij mezelf: Genoeg geld hebben om rond te komen is prima. Maar wat heb ik eraan om meer te verdienen, als ik doodga? Als ik de lof van de Heer wil ontvangen, moet ik het voorbeeld van Petrus volgen. En dus gaf ik mijn zaak op en begon ik me fulltime in te zetten voor de kerk. Ik was in die tijd zeer gepassioneerd, en al spoedig had ik door mijn familie en vrienden negentien mensen bekeerd, en door die negentien breidde dat uit tot meer dan 230 mensen. Toen las ik de woorden van de Heer Jezus: “Niet iedereen die tegen mij zei, Heer, Heer, zal het koninkrijk der hemelen binnengaan; maar hij die de wil doet van mijn Vader, die in de hemelen is” (Mat. 7:21). Ik was nog meer tevreden met mezelf. Ik dacht dat ik de weg van de Heer al volgde door wat ik opgegeven en uitgegeven had en door hoe ik de redding door de Heer Jezus had verkondigd. Ik dacht dat ik op de weg was waarop de wil van de hemelse Vader wordt gevolgd, en dat ik in het volgende tijdperk, als het koninkrijk van God wordt gesticht, als een koning op aarde zou regeren. Overheerst door deze ambitie groeide mijn enthousiasme nog verder. Ik was vastbesloten zowel de woorden van de Heer Jezus te volgen: “heb uw naaste lief als uzelf” en “wees tolerant en geduldig”, als te leiden door het voorbeeld te geven en ontberingen niet te vrezen. Soms als ik naar de huizen van mijn broeders en zusters ging, hielp ik hen water te dragen, het vuur aan te maken en werkte ik mee op de boerderij. Als ze ziek waren ging ik op bezoek. Als ze te weinig geld hadden, hielp ik hen met mijn eigen spaargeld; ik hielp iedereen die het moeilijk had. Al snel verwierf de ik lof van al mijn broeders en zusters, en ook het vertrouwen van de hoogste leiders in de kerk. Een jaar later werd ik gepromoveerd tot kerkleider en kreeg ik 30 kerken onder mijn hoede. Ik gaf leiding aan zo'n 400 gelovigen. Toen ik deze functie eenmaal had, voelde ik me geweldig. Ik had het gevoel dat mijn harde werk en mijn inspanning eindelijk beloond werden, maar tegelijkertijd vormde er zich een nog hooghartiger ideaal in mijn hart: ik wilde streven naar een nog hogere functie en lof en verering van nog meer mensen verwerven. Nog een jaar hard werken, en ik werd een hoge kerkleider. Ik gaf leiding aan medewerkers in vijf provincies en had 420 kerken onder mijn hoede. Daarna werd ik nog banger om het rustig aan te gaan doen, dus schonk ik bijzondere aandacht aan mijn goede gedrag naar buiten en aan het vestigen van mijn reputatie onder mijn medewerkers en broeders en zusters. Om de goedkeuring van mijn medewerkers te verkrijgen, en zodat mijn broeders en zusters tegen mij op zouden kijken, verzette ik me tegen extravagante maaltijden in de kerk en verbood ik alle contact met leden van het andere geslacht en ongezonde praktijken. Mijn ‘oprechtheid en gevoel voor rechtvaardigheid’ vonden bijval en goedkeuring van mijn medewerkers en andere broeders en zusters. Mijn arrogante natuur zwol ook op, en dat liep verder uit de hand. Daar kwam nog bij dat ik enkele van de meer gebruikelijke passages uit de Bijbel van voor naar achter uit mijn hoofd kende en als ik samenkwam met of predikte tot sommige van de lagere kerkleiders en medewerkers kon ik passages opzeggen zonder mijn Bijbel te raadplegen. Mijn broeders en zusters bewonderden me enorm, en dus had ik het altijd voor het zeggen in de kerk. Iedereen luisterde naar mij. Ik dacht altijd dat wat ik zei juist was, dat mijn begrip groter was. Daarom, of het nu om het bestuur van de kerk ging, of dat de kerken onderverdeeld moesten worden, of dat er mensen gepromoveerd moesten worden tot kerkleiders en medewerkers, ik besprak nooit iets met anderen. Wat ik zei gold altijd; inderdaad, ik ‘regeerde als een koning’. In die tijd vond ik het bij uitstek plezierig om op de preekstoel te staan, welbespraakt en eindeloos aan het woord, met alle ogen vol bewondering op mij gericht. Dat gevoel van gelukzaligheid vond ik betoverend en ik vergat alles om me heen. Zo voelde ik mij met name toen ik Johannes 12:44–45 las: “Jezus had luid en duidelijk gezegd: ‘Wie in mij gelooft, gelooft niet in mij, maar in hem die mij gezonden heeft, en wie mij ziet, ziet hem die mij gezonden heeft.’” Dit voelde ik ook toen ik Johannes 3:34 las: “Hij die door God gezonden is, spreekt de woorden van God, en God schenkt de Geest in overvloed.” Hier koesterde ik me helemaal in en schaamteloos geloofde ik dat ik door God gezonden was, dat God mij de Heilige Geest had geschonken en dat de wil van God door mij tot uitdrukking kwam. Ik geloofde dat, omdat ik de Heilige Schrift kon interpreteren, ik ook de ‘mysteriën’ kon begrijpen die anderen niet konden begrijpen, en dat ik ‘bijbetekenissen’ kon zien die anderen ontgingen. Het enige waar ik om gaf was opgaan in het genot dat mijn functie met zich meebracht, en ik vergat helemaal dat ik gewoon een schepping was, niet meer dan een werktuig voor de genade van God.
Met het groeien van de kerk groeide ook mijn reputatie, en overal waar ik kwam werd ik door de politie achtervolgd. Op een dag, toen ik terugging om wat kleren op te halen, werd ik door de politie opgepakt. Ik werd veroordeeld tot drie jaar heropvoeding door arbeid. In die drie jaar onderging ik allerlei soorten wrede vervolging en marteling. Het was net alsof er een laag huid van top tot teen van me afgestroopt was, en iedere dag voelde echt aan als een jaar. Maar toen ik eenmaal vrij was, bleef ik gewoon met het volste vertrouwen het evangelie verkondigen, net als altijd en ook kreeg ik mijn oude post weer terug. Zes maanden later werd ik weer gearresteerd door de lokale overheid en werd ik weer veroordeeld tot drie jaar heropvoeding door arbeid. Gedurende die tijd ben ik op alle mogelijke manieren gemarteld, en vervolgens nog eens zeventig dagen naar een detentiecentrum overgebracht. Daarna moest ik naar een werkkamp waar ik bakstenen moest dragen. Inmiddels was het de zevende maanmaand en het was smoorheet. De temperatuur in de oven bedroeg ongeveer 70° Celsius en ik moest meer dan 10.000 bakstenen per dag dragen. Door de honger in combinatie met de voorafgaande wrede martelingen was mijn lichaam bijzonder zwak geworden. Fysiek kon ik dat soort werk in de hitte niet aan, maar daar gaven de wrede bewakers niets om. Toen ik mijn taken niet af kreeg, sloegen ze mijn handen achter mijn rug in de boeien, lieten me neerknielen en plaatsten flessen onder mijn oksels en in mijn knieholtes. Vervolgens sloegen ze me met een elektrische stok totdat de handboeien diep in mijn vlees sneden. Het deed onvoorstelbaar veel pijn. Omdat ik aan dit soort wrede martelingen onderworpen was, had ik er pas zeven dagen arbeid opzitten toen ik in de oven onderuitging. Ik werd pas 52 uur later gered, maar ik was bijna een plant geworden. Ik was weliswaar nog bij bewustzijn en ik kon horen en zien, maar verder was ik nergens meer toe in staat. Ik kon niet eten, praten of lopen. Ik was me zelfs niet meer bewust van mijn lichaamsfuncties. Nadat ik op deze manier door de regering van de CCP kapot was gemaakt, was mijn arrogante natuur grotendeels verslagen. Dat gevoel van macht en arrogantie dat ik in de kerk had gehad, was gewoon verdwenen. Ik was zwartgallig en pessimistisch geworden; ik leefde in mateloos lijden en grenzeloze hulpeloosheid. Later bedachten de mensen in het detentiecentrum een verwrongen plan en ze vonden een dokter die een vervalst rapport opstelde dat ik een ‘genetische afwijking’ had. Ze belden mijn vrouw en droegen haar op me op te halen en mee naar huis te nemen. Om mijn aandoening te behandelen werd alles in ons huis verkocht, en toen mijn familie me kwam bezoeken waren ze sarcastisch, grof en spottend. In deze situatie verloor ik de moed en had ik het gevoel dat de wereld te donker was, dat er geen genegenheid in de familie was of liefde tussen de mensen, dat er alleen wrede vervolging en laster bestond. Geconfronteerd met de marteling van deze pijnlijke ziekte en de hopeloosheid van mijn leven, wist ik niet hoe ik verder moest.
Net toen ik in wanhoop wegzonk, stak Almachtige God mij een reddende hand toe. Toen ik meer dan een maand terug thuis was, kwamen er twee broeders Gods evangelie van de laatste dagen verkondigen en mij vertellen dat Hij aan het werk is aan een nieuw stadium van het werk, Zijn tweede incarnatie om de mensheid te redden. Ik geloofde er toen nog niets van. Ik kon niet spreken, dus liet ik ze een aantal passages zien die ik in de Bijbel vond. Zo heb ik ze van repliek gediend. Voorzichtig antwoordden ze mij: “Broeder, als we in God geloven, moeten we nederig blijven zoeken met ons hart. Gods werk is altijd nieuw; het gaat altijd verder en de mensheid kan Zijn wijsheid niet begrijpen. Daarom kunnen we niet te lang bij het verleden stil blijven staan. Als je vast blijft houden aan Gods werk in het Tijdperk van Genade, zul je dan het Tijdperk van het Koninkrijk binnen kunnen gaan? En dan spreken we nog niet over wat de Heer Jezus in de Bijbel zei, dat alles een eigen betekenis en context heeft.” Toen sloegen ze een boek open met de woorden van Almachtige God. Ik mocht dit lezen, en daarna vonden ze veel profetieën in de Bijbel die ik kon lezen over het werk van God in de laatste dagen. Door de woorden van God en de communicatie met mijn broeders begon ik de betekenis te begrijpen van Gods naam, de diepere waarheid in de drie stadia van Zijn werk, het doel van Zijn management van de mensheid, de mysteriën van Zijn incarnatie, de diepere waarheid in de Bijbel en nog veel meer. Dit waren allemaal dingen waar ik nog nooit in mijn leven van had gehoord. Het waren ook mysteriën en waarheden die ik nooit had kunnen begrijpen toen ik jarenlang zo hard werkte om de Bijbel te bestuderen. Ik luisterde vol bekoring en ik was volledig overtuigd. Mijn broeders gaven mij toen een boek van de woorden van God, en zeiden: “Als je beter bent, kun je het evangelie verkondigen aan de collega's en broeders en zusters.” Ik accepteerde het boek van Gods woorden maar al te graag. In die tijd kon ik alleen maar de hele dag in bed liggen en Gods woorden lezen. Terwijl ik las, bad ik. Ik voelde verlangen en vreugde als een vis die naar het water terugkeert. Ik was zo gelukkig en dankbaar. Het duurde niet lang tot mijn gezondheid langzaam vooruitging. Ik kon het bed uit en een beetje rondlopen en werd weer wat zelfstandiger in mijn leven. Daarna leidde ik het leven van de kerk in mijn huis en had ik twee keer per week een bijeenkomst.
Op een dag stuurde de kerk een jong meisje van 17 of 18 naar me toe. Ze was de dochter van een broeder uit mijn oorspronkelijke denominatie, en toen ik vroeger de kerkleider was, kwam ik geregeld bij haar thuis. Ik dacht bij mezelf: Wat is er mis met de maatregelen van de kerkleider? Ze sturen een kind om mij de weg te wijzen – kijken ze op mij neer? Beheerst door mijn arrogante natuur, zei ik laatdunkend: “Ik geloof al meer jaren in God dan dat jij leeft. Toen ik vaak bij jou thuis kwam, was jij nog maar een paar jaar oud. Ik speelde toen met je, maar nu kom jij om mij de weg te wijzen …” Mijn kleine zuster bloosde door mijn woorden en ze durfde niet meer te komen. De kerk moest mij toen wel een andere zuster sturen om met mij te communiceren. Ik zag dat zij ook behoorlijk jong was, maar ik zei niets en dacht: of het nu gaat over de langdurigheid of de geschiktheid om in de Heer te geloven, om kennis van de Bijbel of ervaring in het besturen van de kerk, in alle opzichten steek ik met kop en schouders boven je uit. Aan jouw leeftijd kan ik zien dat je hooguit drie of vier jaar een gelovige bent. Ik geloof al eenentwintig jaar. Hoe kun jij dan geschikt zijn om mij de weg te komen wijzen? Maar wie had kunnen weten dat deze zuster daadwerkelijk zeer welbespraakt was – ze sprak eerlijk en scherp. Toen we elkaar ontmoetten, opende ze meteen de woorden van God en las voor: “Sommigen verheerlijken vooral Paulus: ze geven graag speeches en doen graag werk aan de buitenkant. Ze vinden het fijn elkaar te ontmoeten; ze houden ervan als mensen naar hen luisteren, hen vereren en omringen. Ze hebben graag status in de ogen van anderen en vinden het fijn als anderen hun beeld waarderen. ... Als hij zich echt zo gedraagt, dan is daarmee voldoende aangetoond dat hij arrogant en verwaand is. Hij vereert God helemaal niet; hij is alleen op zoek naar een hoge status en hij wil gezag hebben over anderen, bezit van hen nemen en status hebben in hun ogen. Wat opvalt aan zijn aard is zijn arrogantie en verwaandheid, zijn onwil om God te vereren, en een verlangen naar de verering van anderen. Dat is het klassieke beeld van Satan. Aan de hand van zijn gedragingen kun je duidelijk in zijn aard kijken” (‘Hoe je de aard van de mens kunt kennen’ in ‘Verslagen van de gesprekken met Christus’). De woorden van God staken als een tweesnijdend zwaard door mijn hart, het was een voltreffer. Mijn verachtelijke bedoelingen en mijn kwalijk optreden bij mijn handelen voor mijn geloof in God werden haarscherp aan het licht gebracht, net als de ware essentie van mijn natuur. Ik schaamde me vreselijk en wilde het liefst door de grond zakken. Toen pas, naar aanleiding van wat duidelijk was geworden door Gods woorden en als ik dacht aan wat ik had laten zien, realiseerde ik me dat mijn natuur te arrogant was en dat ik in wezen vijandig tegenover God stond. Om mensen naar mij op te laten kijken zodat ze mij bewonderen, om leiding aan anderen te kunnen geven, om op een hoger niveau te komen, had ik in het verleden hard gewerkt aan het lezen van de Bijbel en had ik alles op alles gezet om mij goed uit te rusten met Bijbelkennis. Hierdoor had een ik status en een titel bereikt waar ik alleen maar van had kunnen dromen en kreeg ik ook de steun van iedereen. Ik genoot van de bewondering van anderen en ik predikte om mijn eigen ijdelheid te strelen. Door mijn monopolie op macht had ik mezelf laten zien en had ik lopen pronken. Ik was altijd blij met dat gevoel van gelukzaligheid als ik op de preekstoel stond, en ik gebruikte zelfs schaamteloos passages uit de Bijbel om van mezelf te getuigen en mezelf te verheffen. Ik dacht dat ik door God was gezonden. Ik was aanmatigend en arrogant. Op die dag keek ik neer op mijn zuster en gebruikte de vele jaren dat ik had gepredikt als mijn kapitaal. Omdat ik meer jaren in God had geloofd en meer kennis van de Bijbel had en ruimere ervaring had in het bestuur van de kerk, dacht ik dat ik beter was dan iedereen. Ik had niet zo'n hoge pet op van anderen en ik onderschatte en minachtte deze twee zusters, Mijn woorden waren doelgericht en kwamen hard aan, en arrogant verspeelde ik mijn verstand en mijn menselijkheid. Toen realiseerde ik me pas dat mijn streven weerstand bood aan God en zich tegen Hem verzette. Ik worstelde met God om Zijn uitverkoren volk. Ik leidde mijn leven naar het klassieke beeld van Satan. Geconfronteerd van de woorden van God, kon ik niet anders dan overtuigd raken. Ik bad tot God en zei: ''O God, ik ben te arrogant. Toen ik status had, was ik uit de hoogte, en toen ik geen status had luisterde ik nog steeds niet naar anderen. Ik heb mijn oude referenties en autoriteit gebruikt om over mensen te heersen, om op ze neer te kijken. Ik ben zo schaamteloos! Nu heb ik uw redding ontvangen. Ik ben bereid de onthulling en het oordeel in uw woorden te aanvaarden.”
Daarna opende de zuster nog een passage van Gods woorden om lezen. Dit waren de woorden: “Het verstand van de mens en ook zijn geweten, zijn hun oorspronkelijke functie kwijtgeraakt. De mens die ik aanschouw, is een beest in menselijke kledij, hij is een giftige slang en hoe meelijwekkend hij zich ook probeert voor te doen voor mijn ogen, ik zal nooit barmhartig zijn jegens hem. Hij vat namelijk niet het verschil tussen zwart en wit, noch het verschil tussen waarheid en onwaarheid. Het verstand van de mens is erg gevoelloos geworden, toch wil hij zegeningen verkrijgen. Zijn menselijkheid is erg laaghartig, toch wil hij de soevereiniteit van een koning bezitten. Van wie kan hij de koning zijn, met zo’n verstand? Hoe kan hij met zo’n menselijkheid op een troon zitten? De mens kent werkelijk geen schaamte! Hij is een verwaande ellendeling! Voor degenen onder jullie die zegeningen wensen, heb ik een suggestie: kijk eerst eens in een spiegel naar je eigen lelijke spiegelbeeld – heb je de kwaliteiten om een koning te zijn? Heb je het gezicht van iemand die zegeningen kan verkrijgen? Er is geen greintje verandering opgetreden in je gezindheid en je hebt niets van de waarheid in praktijk gebracht, en toch verlang je een prachtige toekomst. Je misleidt jezelf!” (‘Een onveranderde gezindheid betekent vijandschap jegens God’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’).
Toen ik Gods woorden had gelezen, stroomden de tranen over mijn wangen, ik kon ze niet meer tegenhouden. Ik had het gevoel dat ieder zin van de woorden van God mijn hart doorboorde. Ik voelde Zijn oordeel doordringend en ik schaamde me bijzonder. Voor mij ontrolde zich scene na scene van mijn schandelijk streven om als een koning in mijn oude kerk te heersen: onder mijn broeders en zusters was ik altijd uit de hoogte, ik commandeerde iedereen, ik wilde over alles zeggenschap. Niet alleen bracht ik mijn broeders en zusters niet voor God en hielp ik hen niet Hem te leren kennen, maar ook liet ik ze mij behandelen alsof ik zo hoogstaand was, zo geweldig. Hoe meer ik erover nadacht, hoe meer ik het gevoel had dat God walgde van mijn daden, dat ik walgelijk was, onwaardig, en dat ik mijn broeders en zusters in de steek had gelaten. Op dat moment schaamde ik me mateloos. Ik zag dat de prijs die ik voor mijn eigen ambities en verlangens had betaald, niets waard was. Mijn wanhopig streven naar status en de bewondering van anderen waren absurd. Ik rende dag en nacht rond, leed ontberingen, werkte hard en ging naar de gevangenis. Ik werd vervolgd en gemarteld, en ik was half dood. Ik begreep God er niet door. Integendeel, mijn arrogante natuur zwol steeds verder op en ik had steeds minder achting voor God tot op het punt dat ik het waanidee had dat ik als een koning kon regeren als het koninkrijk van God gevestigd was. Tegelijkertijd realiseerde ik me ook dat, toen ik door de CCP in mijn vorige kerk vervolgd was, God dat gebruikte om mij Zijn werk in de laatste dagen beter te laten accepteren. Anders was ik op basis van mijn prestige en status in mijn vorige kerk, op basis van het feit dat ik geen achting had voor God en op basis van de hooghartige, arrogante gezindheid absoluut niet in staat geweest mijn positie los te laten en Almachtige God te accepteren. Ik zou zeker een kwade dienaar zijn geworden die anderen zou beletten naar God terug te keren, die zich tegen God verzette en uiteindelijk Zijn straf zou krijgen. Ik moest God wel uit de grond van mijn hart bedanken voor Zijn redding, en Zijn grootmoedige vergiffenis. Ik zong dus een toontje lager door wat mij met Gods woorden was onthuld en ik durfde niet meer zo schaamteloos en onredelijk te zijn tegen mijn broeders en zusters.
Onder de hoede en bescherming van God genas ik langzaamaan. Op een dag regelde de kerkleider dat ik de plicht van een gastheer op me zou nemen. Toen ik dit hoorde, had ik daar weinig zin in. Ik dacht dat het gastheerschap een verkwisting van mijn talenten zou zijn, maar ik kon het ook niet weigeren, dus ging ik knarsetandend akkoord. Als gastheer ontving ik sommige broeders en zusters in mijn huis voor een vergadering. Ze vroegen mij buiten voor de deur op wacht te staan. Mijn innerlijke gedachten kwamen weer op: gewoon als gastheer optreden, de deur in de gaten houden – wat heb ik daaraan? In het verleden stond ik op de preekstoel en was ik zo trots, maar met de plicht van vandaag heb ik geen gezicht of status. Ik heb zo'n lage rang! Dus na enige tijd groeide mijn innerlijke weerstand en voelde ik me steeds meer tekortgedaan. Ik was niet langer bereid die plicht uit te voeren. Later kon ik me niet meer inhouden en zei tegen de kerkleider: “Je moet me een andere taak geven om uit te voeren. Jullie zijn allemaal aan het prediken en jullie zorgen voor de kerk, en ik zit maar thuis gastheer te spelen en de deur in de gaten te houden – wat krijg ik in de toekomst?” Die zuster glimlachte en zei: “Je vergist je. Voor God is er geen belangrijke of onbelangrijke plicht, geen hogere of lagere status. Het maakt niet uit welke plicht we volbrengen, we voeren allemaal onze eigen functie uit. De kerk is een eenheid met verschillende functies, maar het is één lichaam. Laten we eens kijken naar een passage van Gods woorden.” Toen las ze me de volgende passage voor: “In de huidige stroom heeft ieder persoon die werkelijk van God houdt de gelegenheid om vervolmaakt te worden door Hem. Ongeacht of men jong of oud is, zo lang men in zijn hart God gehoorzaamt en ontzag voor Hem heeft, zal men in staat zijn om vervolmaakt te worden door Hem. God maakt mensen volmaakt in overeenstemming met hun verschillende functies. Voor zover je alles hebt gedaan wat in je kracht ligt en je je onderwerpt aan het werk van God, kun je volmaakt gemaakt worden door Hem. Op dit moment is niemand van jullie volmaakt. Soms zijn jullie in staat een bepaald type functie te vervullen, en soms zijn jullie in staat er twee te vervullen; zo lang jullie al je kracht aan God geven en jullie je uitputten voor Hem, zullen jullie uiteindelijk vervolmaakt worden door God” (‘Over dat iedereen zijn functie vervult’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Toen ik naar deze woorden van God en de communicatie van met de zuster had geluisterd, kwam mijn hart tot rust en klaarde het op. Ik dacht: dus de vervolmaking door God hangt niet af van het al dan niet hebben van een status, of van de plicht die de mensen uitvoeren. Wat God vervolmaakt is het hart van de mensen, hun gehoorzaamheid en hun trouw. Waar Hij naar kijkt is of zij uiteindelijk een verandering hebben ondergaan in hun gezindheid. Welke plicht zij ook vervullen, zo lang als zij zich er maar helemaal voor inzetten en daarbij volslagen devoot zijn, en als zij zich ook kunnen richten op de zoektocht naar de waarheid en hun verdorven gezindheid af kunnen schudden, dan kunnen zij door God worden vervolmaakt. Hoewel verschillende mensen verschillende functies in de kerk uitvoeren is het doel altijd om God tevreden te stellen. Ze vervullen allemaal de plicht van een schepsel. Als we ons daadwerkelijk van onze plicht als schepsels kwijten om God tevreden te stellen zonder persoonlijke bedoelingen of onzuiverheden, ook al kijken anderen neer op de plicht die wij uitvoeren en denken dat deze niet veel waard is, is deze in Gods ogen gekoesterd en gewaardeerd. Als we onze plicht slechts uitvoeren om onze eigen bedoelingen en wensen te vervullen, dan zal dat God niet behagen, hoe groot ons werk ook is en welke plicht we ook uitvoeren. Daarna zag ik deze woorden van God: “Als schepsel hoort de mens zijn plicht te vervullen, hij moet doen wat hij hoort te doen, en wat hij kan doen, of hij nu gezegend of vervloekt zal worden. Dit is de fundamentele voorwaarde voor de mens, als iemand die op zoek is naar God. Je moet je plicht niet vervullen alleen om gezegend te worden en je moet niet weigeren iets te doen uit angst om vervloekt te worden” (‘Het verschil tussen de bediening van de vleesgeworden God en de plicht van de mens’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Uit deze woorden van God begreep ik, dat als een schepping het juist en gepast is dat ik mijn plicht volbreng. Ik hoor geen eigen keuze te hebben, en ik hoor al helemaal geen voorwaarden te bespreken of te marchanderen met God. Als mijn geloof in God en de uitvoering van mijn plicht zijn om zegen of een kroon te verwerven, dan zijn ze vanuit een onjuist perspectief en zonder goed geweten en verstand. Ik was onwillig om ‘laag werk’ te doen en ‘kleine taakjes’ uit te voeren – hield dat niet in dat ik overheerst werd door het voornemen zegeningen te verdienen en door de ambitie status te verwerven? In mijn gedachten geloofde ik, dat God mij aardig zou vinden als ik status en macht had en grote werken kon doen en anderen kon leiden. En ik geloofde, dat hoe meer ik werkte, hoe meer lof ik van God zou ontvangen en hoe meer ik door Hem zou worden beloond. Daarom kon ik status niet loslaten en was ik altijd op zoek naar groots werk en belangrijke taken, zodat ik uiteindelijk een grote kroon zou krijgen. Juist omdat ik zo'n onjuist gezichtspunt koesterde, voelde ik me ontevreden met de plicht die de kerk voor mij had geregeld, zo sterk zelfs dat ik Gods wil verkeerd begreep. Ik klaagde erover en dacht dat er bij het uitvoeren van mijn plicht als gastheer weinig gebruik werd gemaakt van mijn grote vaardigheden, dat het een manier was om op mij neer te kijken. Ik was zo arrogant en onwetend! Onder het oordeel van Gods woorden schaamde ik me alweer. En ook door de verlichting van Gods woorden, begreep ik Zijn wil. Ik wist wat welk soort mens God graag mag, wat voor een soort mens Hij vervolmaakt, en wat voor een soort mens Hij verafschuwt. Ik kreeg een hart vol gehoorzaamheid voor God. Daarna legde ik mijn wil voor God en was ik bereid de kleinste, meest bescheiden persoon in de kerk te zijn, mijn plicht als gastheer te vervullen, onze omgeving te beschermen, mijn broeders en zusters in vrede bijeen te laten komen in mijn huis zonder te worden gestoord. Ik gebruikte praktische daden om Gods hart te troosten.
Door deze ervaring realiseerde ik me hoe geweldig Gods woorden zijn, dat Hij uitdrukking heeft gegeven aan de waarheid en Zijn hele wil om de mensheid te redden. We hoeven alleen maar met toewijding Zijn woorden te lezen om de waarheid in alle dingen te begrijpen, Zijn wil te begrijpen, om onze eigen opvattingen en overtuigingen te laten oplossen. Vanaf dat moment werd ik dorstiger naar Zijn woorden en begon ik 's ochtends om vier of vijf uur op te staan om Zijn woorden te lezen. Na enige tijd kon ik een deel van Zijn woorden onthouden, en kreeg ik enig begrip van Zijn wil, en in mijn hart begon ik er echt van te genieten. Later was er een broeder, die verantwoordelijk was voor het werk van het evangelie, die regelmatig bij mij thuis logeerde. Toen hij het evangelie verkondigde en daarbij op moeilijkheden stuitte, vroeg hij mij diverse keren om in Gods woorden naar een oplossing te zoeken. Hij zag dat ik die snel kon vinden, en als hij daarna in de problemen kwam vroeg hij mij steeds hem te helpen om woorden van God te vinden. Hij bewonderde mij echt. Onbedoeld begon mij arrogante natuur weer op te spelen. Ik dacht bij mezelf: ondanks het feit dat jij verantwoordelijk bent voor het verkondigen van het evangelie moet ik jou toch helpen met het oplossen van problemen. Je hebt het woord van God niet zo vaak gelezen als ik, en je begrijpt het ook niet zo goed als ik. Ik heb de waarheid al ontvangen. Als ik verantwoordelijk zou zijn voor de verkondiging van het evangelie, dan zou ik daar beslist beter in zijn dan jij. Dus begon ik in mijn hart op mijn broeder neer te kijken en na een tijdje begon ik hem zelfs koeltjes te behandelen. Op een dag kwam de kerkleider bij mij thuis en vroeg me: “Hoe gaat het met je de laatste tijd?” Vol zelfvertrouwen antwoordde ik: “Het gaat prima met mij. Ik lees Gods woorden en bid iedere dag. Die broeder heeft ingezien dat ik heel wat begrijp van het woord van God, dus komt hij altijd bij mij voor hulp om de woorden van God te vinden om problemen op te lossen …” De kerkleider hoorde de arrogantie in wat ik zei en pakte een boek met Gods woorden op en zei: “Laten we een paar passages van Zijn woorden lezen. God zegt: “Want hoe hoger de status, des te groter de ambitie; hoe meer ze begrijpen van de doctrines, des te arroganter hun gezindheid wordt. Wanneer je bij je geloof in God de waarheid niet zoekt, maar in plaats daarvan op zoek bent naar status, dan ben je in gevaar” (‘Mensen eisen te veel van God’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). “Ongeacht welk aspect van de werkelijkheid van de waarheid je ook hebt gehoord, als je jezelf daarmee vergelijkt, als je deze woorden in je eigen leven toepast en ze opneemt in je eigen praktijk, dan zul je beslist iets winnen en zul je beslist veranderen. Als je je buik volstopt met deze woorden en ze uit het hoofd leert met je brein, dan zul je nooit veranderen. … je moet een goede basis leggen. Wanneer je vanaf het allereerste begin een basis legt van lettertjes en doctrines, dan heb je een probleem. Het is net als wanneer mensen een huis bouwen op een strand: hoe hoog je het ook bouwt, het huis loopt gevaar in te storten, en het zal niet lang blijven staan.” (‘De meest fundamentele beoefening om een eerlijk iemand te zijn’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Toen ik deze woorden hoorde, schaamde ik me heel diep. Ik realiseerde me dat mijn arrogante, satanische natuur weer naar boven kwam. In mijn vroegere geloof in de Heer Jezus had ik mij geconcentreerd op diepgaande kennis verwerven en de theorieën in de Bijbel begrijpen en op basis daarvan was ik uit de hoogte en werd ik steeds arroganter. Nu had ik het geluk dat ik zoveel waarheid in Gods woorden kon lezen, maar toch was ik teruggekeerd op mijn oude pad en vertrouwde ik op mijn intellect. Ik had een aantal zinnen uit Zijn woorden uit mijn hoofd geleerd en ik geloofde dat ik de waarheid had verworven; weer werd ik arrogant en wilde naar niemand luisteren. Ik wedijverde met anderen om status en concurreerde met hen. Het was echt zo schandelijk! Ik zag in dat als je jezelf uitrust met letterlijke theorieën je hierdoor alleen maar steeds arroganter wordt, en dat alleen door begrip van de waarheid van Gods woorden de gezindheid van de mensen kan veranderen en zij in staat zijn als mens te leven. Die broeder geloofde al langer in God dan ik en hij begreep meer dan ik, maar hij was in staat om nederig om mijn hulp te vragen. In werkelijkheid was dit een kracht van hem, en het was een vrucht afgeworpen door zijn ervaring met Gods werk en woord en door zijn begrip van de waarheid. Niet alleen leerde ik niet van hem en richtte ik me niet op het in praktijd brengen van Gods woorden in mijn leven en een juiste menselijkheid uitleven, maar ik keek zelfs op hem neer en behandelde hem afstandelijk. Ik was echt arrogant, blind en onwetend! Mijn hart deed zo'n pijn in die tijd. Ik had het gevoel dat deze arrogante natuur van mij werkelijk beschamend en lelijk was. Het was te afschuwelijk! En dit soort arrogantie, tot op het punt dat alle verstand ontbreekt, kan heel gemakkelijk Gods gezindheid beledigen. Zonder mezelf te veranderen, zonder oprecht op zoek te gaan naar de waarheid, kon ik mezelf alleen maar te gronde hebben gericht. Toen ik me dit allemaal realiseerde, voelde ik echt dat het oordeel en de tuchtiging in Gods woorden in werkelijkheid Zijn liefde en redding voor mij waren. Hierdoor voelde ik wel enige haat voor mijn eigen arrogante natuur en begreep ik, dat in mijn geloof in God ik op zoek zou moeten naar de waarheid en naar een verandering in mijn gezindheid zou moeten streven.
Toen dat voorbij was begon ik te zoeken naar de wortel van mijn arrogantie en gebrek aan verstand, naar wat mijn denken leidde en waardoor ik regelmatig mijn satanische, arrogante natuur liet zien. Op een dag zag ik deze woorden van God: “Alles wat Satan doet, is voor zichzelf. Hij wil God voorbijstreven, zich losmaken van God en zelf macht uitoefenen, en alle dingen bezitten die God heeft geschapen. Nadat de mens door Satan was verdorven, werd hij arrogant en verwaand, zelfzuchtig en gemeen en hield hij alleen nog maar bezig met zijn eigen gewin. Daarom is de natuur van de mens de natuur van Satan. … In de aard van de mens zit heel wat satanische filosofie besloten. Soms is het niet duidelijk voor jezelf, maar je leeft elke ogenblik op basis daarvan. En je denkt dat dat heel juist is en heel redelijk. De filosofie van Satan wordt de waarheid van de mens, en de mensen leven geheel overeenkomstig die filosofie zonder de geringste tegenspraak. Daarom laat de mens altijd de aard van Satan zien en leeft hij in alle opzichten volgens een satanische filosofie. De aard van Satan is het leven van de mens” (‘Hoe je het pad van Petrus moet nemen’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Ik overdacht deze woorden van God en mijn hart klaarde steeds verder op. Ik dacht: het blijkt dat toen de mensheid door Satan was verdorven, onze aard ook net zo arrogant, onhandelbaar en zonder eerbied voor God werd als die van Satan zelf, en dat wij ernaar streven dat anderen ons hoogachten en dat wij onszelf vereren alsof we God Zelf zijn. Door de invloed van de maatschappij en de woorden van bekende mensen heeft Satan zijn manier van denken, zijn levensfilosofie en zijn overlevingswetten in het menselijk hart ingeprent en is dit iets geworden waar de mensen in hun leven op vertrouwen. Ze dienen als leidraad voor het denken van mensheid, ze overheersen haar handelen en zijn er de oorzaak van dat zij steeds arroganter en onredelijker wordt. Ik dacht na over het feit dat ik al van kinds af aan gepest en gediscrimineerd werd en ik jaloers werd op de mensen met macht en status. Daar kwam bij dat de satanische overlevingsregels ‘Je moet boven anderen uitstijgen en je voorouders eer aandoen’, ‘Mensen worstelen tegen de stroom in, maar water vloeit altijd naar beneden’, en ‘Ik ben mijn eigen Heer in heel de hemel en op aarde’ er al op jonge leeftijd bij mijn hart flink ingehamerd waren en mijn leven overheersten. Dus of het nu in de buitenwereld was of in de kerk, ik deed altijd mijn uiterste best om status en een goede naam te verwerven. Ik wilde graag boven anderen staan en de leiding over hen hebben. Door dit gif van Satan vergiftigd vond ik mijzelf heel hoogstaand, zag ik mezelf als echt heel geweldig. Ik hield mijn broeders en zusters altijd mijn kwalificaties als langdurige gelovige voor en vergeleek mijn kracht met de zwakheid van anderen. Niets was mijn aandacht waard en ik had altijd het laatste woord, en ik was zelfs zo arrogant dat ik dacht dat ik door God was gezonden en ik wilde als koning samen met God wilde regeren. Door dit gif van Satan was ik zo arrogant dat ik mijn menselijke verstand kwijt was geraakt. Net als Satan, wilde ik in alles de macht grijpen en ik wilde hooggeplaatst zijn om over de mensheid te heersen. Ik leefde geheel naar het beeld van Satan, de duivel. Dit gif van Satan heeft mij zo vreselijk, zo diep geschaad. Ik bad tot God en zei: “O God, ik wil mijn leven niet meer op deze dingen baseren. Ik heb er vreselijk voor geleden, ik heb in ondraaglijke lelijkheid geleefd en uw afkeer opgewekt. O God, ik ben bereid tot het uiterste te gaan voor de waarheid, om een goed mens te worden die waarlijk een geweten en verstand heeft, om naar de gelijkenis van een oprecht persoon te leven, om uw hart te troosten. O God, ik smeek u, neem uw oordeel en tuchtiging niet van mij weg, ik smeek u, laat uw werk mij zuiveren. Als het mogelijk is dat ik mijn gezindheid kan veranderen en naar de gelijkenis van een oprecht persoon kan leven en weldra door u gewonnen kan worden, dan ben ik bereid een zelfs nog strenger oordeel en strengere tuchtiging, slagen en discipline van u te aanvaarden
Op een dag las ik Gods woorden waarin stond: “In God zijn er geen elementen van zelfingenomenheid en gewichtigheid, of van ijdelheid of hoogmoed; Hij heeft geen elementen van valsheid. Alles wat niet gehoorzaamt aan God komt van Satan; Satan is de bron van alles wat lelijk en kwaad is. De reden dat de mens kwaliteiten heeft zoals die van Satan, is omdat de mens door Satan is verdorven en bewerkt. Christus is niet verdorven door Satan, daarom heeft Hij alleen eigenschappen van God en geen enkele van Satan” (‘Het wezen van Christus is gehoorzaamheid aan de wil van de hemelse Vader’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Alweer beroerden Gods woorden mijn hart. God is zo hoogstaand en groots, en toch zo nederig en verborgen. In Zijn werk onder de mensen heeft Hij nooit getuigd dat Hij Zelf God is, noch heeft Hij Zijn identiteit of positie openbaar gemaakt, laat staan Zichzelf God genoemd. In plaats daarvan leeft Hij onbekend en niet herkend onder de mensen, geeft Hij uiting aan de waarheid om de mensen te voorzien en de weg te wijzen, en voert Hij het werk om de mensheid te redden uit. God is zo groot, zo heilig. en in Zijn leven bestaan er geen elementen van zelfingenomenheid en gewichtigheid, omdat Christus Zelf de waarheid, de weg en het leven is. Hij is zowel het hoogst verheven als nederig en lieflijk. Toen ik zag wat Christus heeft en is, voelde ik nog meer hoe schaamteloos en onwetend mijn arrogantie is. Ik verlangde ernaar het voorbeeld van Christus te volgen, en ik was bereid te streven naar een leven naar de gelijkenis van een oprecht persoon om God te behagen. Daarna werd het doel dat ik nastreefde het volgen van het voorbeeld van Christus en het leven naar de gelijkenis van een oprecht persoon.
Ik las eens een passage van de woorden van God en kon die niet begrijpen. Ik wist niet wat deze betekende, maar om mijn gezicht te redden was ik niet bereid mezelf opzij te zetten en communicatie mijn broeders en zusters te zoeken. Ik was bang dat ze op me neer zouden kijken omdat ik altijd de problemen van anderen had opgelost en nooit voor mijn eigen problemen de hulp van anderen had gevraagd. Naderhand realiseerde ik me dat mijn tegenzin om mij voor communicatie open te stellen nog steeds de overheersing van mijn arrogante aard betekende, en dat ik niet wilde dat anderen op mij neerkeken. Ik stond op tegen het vlees om communicatie met mijn broeders en zusters te zoeken. Ik kon me nooit voorstellen, dat ze niet alleen niet op mij neerkeken, maar dat zij geduldig Gods wil aan mij overbrachten en mijn moeilijkheid werd heel snel opgelost. Een andere keer liet een broeder me een brief bezorgen die met het werk in de kerk te maken had. Door mijn arrogantie en omdat ik de taak uitvoerde gebaseerd op mijn eigen ideeën, werd de brief niet op tijd bezorgd. Toen hij zag dat het werk hierdoor vertraging opliep, werd deze broeder heel bezorgd. Hij pakte mij aan en ontmaskerde me. Ik voelde me toen heel ongemakkelijk en in verlegenheid gebracht, maar ik wist ook dat dit God was die mij aanpakte en bepaalde aspecten van mij snoeide. Het was God die testte of ik gehoorzaamheid had en of ik de waarheid in praktijk kon brengen. Ik bad tot God: “O God, vandaag ben ik door mijn broeder aangepakt en ik voelde me ongemakkelijk. Ook wilde ik ertegen opstaan omdat ik altijd een hogere functie had bekleed en anderen standjes gaf, en me nooit aan de waarheid had onderworpen. Ik leefde altijd naar het beeld van Satan. Nu heb ik zoveel van uw werk ondervonden en begrijp ik dat een mens het meest redelijk is als hij kan aanvaarden dat hij wordt aangepakt en gesnoeid. Een dergelijk mens is gehoorzaam aan God en godvrezend. Alleen dit soort mens heeft integriteit en de gelijkenis met een mens. Nu ben ik bereid mijn eigen vlees te verloochenen met een liefhebbend hart voor God. Voor u ben ik bereid in mijn hart te worden beroerd, mijn voornemen te realiseren.” Na dit gebed voelde ik grote vrede en vreugde in mijn hart. Ik kon mijn gezichtsverlies en status opzijzetten en aanvaardde het snoeien en de behandeling van mijn broeder graag. Toen dat allemaal had plaatsgevonden, maakte mijn broeder zich zorgen dat ik niet bereid zou zijn dit allemaal te accepteren, en dus communiceerde hij met mij over de wil van God. Ik vertelde over mijn begrip van mijn ervaringen. We lachten er samen om en vanuit mijn hart dankte ik God voor Zijn redding en voor dat Hij mij had veranderd.
En zo, door steeds weer het oordeel en de tuchtiging van Almachtige God te ontvangen, veranderde mijn arrogante gezindheid geleidelijk aan. Ik kon een onbelangrijker persoon worden, ik was niet meer zo arrogant en onwillig om naar anderen te luisteren. Wat er ook ter sprake kwam, ik hoefde het laatste woord niet meer te hebben. Ik kon de mening van mijn broeders en zusters vragen over sommige zaken, en ik kon harmonieus met hen samenwerken. Eindelijk had ik enige menselijke gelijkenis gevonden. Sindsdien voel ik dat ik een veel eenvoudiger mens ben geworden. Ik leef nu zo gemakkelijk, zo gelukkig. Ik dank Almachtige God voor mijn redding. Zonder Zijn redding was ik nog steeds bitter aan het worstelen in duisternis en zonde, zonder ooit aan de verdorvenheid te kunnen ontsnappen. Zonder Gods redding zou mijn natuur alleen maar steeds arroganter zijn geworden en zou deze zelfs mensen mij hebben laten aanbidden als God, tot ik het punt zou hebben bereikt waarop ik Gods gezindheid beledigde en Zijn straf onderging, zonder het zelf door te hebben. Door steeds weer Gods oordeel en tuchtiging te ondergaan, zag ik dat Zijn liefde zo echt is en dat Hij altijd Zijn liefde heeft gebruikt om mij te beroeren, terwijl Hij wachtte tot ik om zou draaien. Hoe opstandig ik ook was, hoe moeilijk het ook was om mij aan te pakken, hoeveel klachten en misvattingen ik ook over God had, Hij maakte er nooit een punt van. Hij bracht steeds nauwgezet ieder soort omgeving in stelling om mijn hart wakker te maken, om mijn geest te wekken, om mij te redden van de aandoening van Satan, om mij te laten leven in het licht van God en het ware pad van het menselijk leven te laten lopen. God was geduldig en wachtte meer dan twintig jaar, en Hij betaalde een onmetelijke prijs voor mij. Gods liefde is werkelijk weids en immens! Nu zijn Gods oordeel en tuchtiging mijn schat geworden; ze zijn ook een dierbare bron geworden van de rijkdom van mijn ervaringen en iets dat ik nooit zal kunnen vergeten. Dit lijden is waardevol en betekenisvol. Hoewel ik nog lang niet aan Gods eisen voldoe, streef ik vol vertrouwen naar een verandering in gezindheid en ben ik bereid Gods oordelen en tuchtigingen dieper te ervaren. Ik geloof dat Hij mij echt in een oprecht persoon kan veranderen die verenigbaar is met Hem.
Sommige bijbelteksten zijn ontleend aan de Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap.
uit ‘De Kerk van Almachtige God’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten