2020-01-03

Hoofdstuk 30

Ik heb ooit de ongehoorzaamheid van de mens onder de mensen samengevat, en zijn zwakheid, en zo begreep ik de zwakheid van de mens en werd ik vertrouwd met zijn ongehoorzaamheid. Ik had al lang voor ik onder de mensen aankwam de vreugde en het verdriet van de mens begrepen – en hierdoor ben ik in staat om dat te doen wat de mens niet kan, en om dat te zeggen wat de mens niet kan zeggen, en ik doe het met gemak. Is dit niet het verschil tussen mij en de mens? En is dit niet een duidelijk verschil? Kan het zijn dat mijn werk door mensen van vlees en bloed uitgevoerd kan worden? 

Kan het zijn dat ik van dezelfde soort ben als geschapen wezens? Mensen hebben mij geklasseerd als van een vergelijkbaar soort – is dit niet omdat ze mij niet kennen? Waarom, in plaats van hoog te verrijzen onder de mensen, moet ik mezelf vernederen? Waarom blijft de mensheid mij verloochenen, waarom is de mensheid niet bekwaam om mijn naam te verkondigen? Er is groot verdriet in mijn hart, maar hoe kunnen de mensen het weten? Hoe kunnen ze het zien? Door de dingen die mij aangaan niet als uiterst belangrijk in hun leven te behandelen, zijn mijn mensen verdoofd en verward achtergebleven, alsof ze net een slaappil hebben genomen; wanneer ik naar hen uitroep, blijven ze gewoon dromen, en niemand is dus ooit bewust geweest van mijn daden. Vandaag de dag zijn de meeste mensen nog steeds diep in slaap. Enkel wanneer de hymne van het koninkrijk klinkt, doen ze hun slaperige ogen open en voelen ze wat melancholie in hun harten. Wanneer mijn stok slaat onder de mensheid, schenken ze er nog steeds slechts[a] een klein beetje aandacht aan, alsof hun lot zo waardeloos is als het zand in de zee. Hoewel de meesten onder hen enigszins bewust zijn, weten ze nog steeds niet hoe ver mijn stappen zijn gekomen – want ze proberen niet om mijn hart te begrijpen en zijn dus nooit in staat geweest om zichzelf te bevrijden van de slavernij van Satan. Ik beweeg boven alle dingen, en leef te midden van alle dingen, en tegelijkertijd speel ik de hoofdrol in de harten van alle mensen. Daarom zien mensen mij als anders, geloven ze dat ik bijzonder ben, of dat ik ondoorgrondelijk ben – bijgevolg wordt hun vertrouwen in mij met de dag groter. Ooit leunde ik achterover in de derde hemel, ik observeerde alle mensen en dingen in het universum. Wanneer ik slaap, worden mensen stil, diep bevreesd om mijn rust te verstoren. Als ik wakker word, worden ze onmiddellijk geanimeerd, alsof ze zich ermee bezighouden mij uitdrukkelijk vreugde te brengen. Is dit niet de houding van de mensen op aarde tegenover mij? Wie onder de mensen vandaag ziet de ik in de hemel en de ik op aarde als één en dezelfde? Wie vereert niet de ik in de hemel? En wie kijkt niet neer op de ik op aarde? Waarom scheurt de mens mij altijd in tweeën? Waarom heeft de mens altijd twee verschillende houdingen tegenover mij? Is de vleesgeworden God op aarde niet de God die alles verordent in de hemel? Is de ik in de hemel niet nu op aarde? Waarom zien mensen mij, maar kennen ze mij niet? Waarom is er zo’n grote afstand tussen hemel en aarde? Zijn deze dingen het niet waard dat de mens er dieper in zou graven?

Wanneer ik mijn werk doe, en op die momenten dat ik mijn stem doe weerklinken, willen mensen er altijd ‘aroma’ aan toevoegen, alsof hun reukvermogen beter is dan het mijne, alsof ze een sterk aroma verkiezen, en alsof ik me niet bewust ben van wat de mens nodig heeft, en dus de mens moet ‘lastigvallen’ om mijn werk ‘aan te vullen’. Ik temper niet met opzet de positiviteit van de mensen, maar ik vraag hen, gebaseerd op het fundament van mij te kennen, om zichzelf te reinigen. Omdat het hen aan te veel ontbreekt, stel ik voor dat ze meer moeite doen om hun tekortkomingen goed te maken, om mijn hart tevreden te stellen. Mensen kenden mij ooit in hun opvattingen, maar waren zich hier toch volstrekt niet bewust van en dus was het koesteren van hen vergelijkbaar met het behandelen van zand alsof het goud is. Toen ik hen hieraan herinnerde, namen ze slechts afstand van een deel hiervan, maar in plaats van dat deel te vervangen dat was vertrokken met dingen van goud en zilver, zijn ze blijven genieten van dat deel dat achterbleef in hun handen – en bijgevolg zijn ze altijd nederig en geduldig ten overstaan van mij; ze zijn niet in staat om verenigbaar met mij te zijn, want ze hebben te veel opvattingen. Dus heb ik besloten om alles wat de mens heeft en is te grijpen en ver weg te werpen, zodat iedereen bij mij kan leven en niet langer van mij gescheiden moet zijn. Het is omwille van mijn werk dat de mens mijn wil niet begrijpt. Sommigen geloven dat ik mijn werk een tweede keer zal afronden en hen in de hel zal werpen. Sommigen geloven dat ik zal beginnen te spreken op een nieuwe manier, en de meesten van hen sidderen van angst: ze zijn diep bevreesd dat ik mijn werk zal beëindigen en hen zal achterlaten met nergens om heen te gaan, en ze zijn enorm bang dat ik hen opnieuw in de steek zal laten. Mensen gebruiken altijd oude opvattingen om mijn nieuwe werk te meten. Ik zei dat mensen nooit de methode waarmee ik werk hebben begrepen – kunnen ze deze keer een goede weergave van zichzelf geven? Zijn de oude opvattingen van de mensen niet de wapenen die mijn werk hinderen? Wanneer ik spreek tot de mensen, ontwijken ze altijd mijn blik, diep bevreesd dat mijn ogen op hen zullen rusten. Dus laten ze het hoofd hangen, alsof ze een inspectie door mij aanvaarden – is dit niet veroorzaakt door hun opvattingen? Waarom is het dat ik mezelf heb vernederd tot vandaag, maar niemand het ooit heeft opgemerkt? Moet ik me buigen voor de mens? Ik kwam uit de hemel naar de aarde, ik daalde neer uit de hoogte naar een geheime plaats, en kwam onder de mensen en openbaarde hun alles wat ik heb en ben. Mijn woorden zijn oprecht en gemeend, geduldig en mild – maar wie heeft ooit gezien wat ik ben en heb? Ben ik nog steeds verborgen voor de mens? Waarom is het zo moeilijk voor mij om de mens te ontmoeten? Is het omdat mensen te druk zijn met hun werk? Is het omdat ik mijn plichten verzaak, en mensen allemaal gebrand zijn op het najagen van succes?

In de hoofden van de mensen is God God, en niet eenvoudig te benaderen, terwijl de mens mens is, en niet makkelijk losbandig zou moeten worden – en toch kunnen de daden van de mensen nog niet voor mij worden gebracht. Zou het kunnen dat mijn vereisten te hoog zijn? Zou het kunnen dat de mens te zwak is? Waarom kijken mensen altijd naar de maatstaven die ik stel van op afstand? Zijn ze echt onbereikbaar voor de mens? Mijn vereisten zijn berekend op basis van het ‘gestel’ van de mensen, en hebben dus nooit de gestalte van de mens overstegen – maar toch blijven mensen onbekwaam om de maatstaven die ik stel te bereiken. Ontelbare keren ben ik onder de mensen verlaten, ontelbare keren hebben mensen naar mij gekeken met ogen vol spot, alsof mijn lichaam bedekt was met doornen en walgelijk voor hen was, en dus verafschuwen mensen mij en geloven ze dat ik zonder waarde ben. Op deze manier word ik heen en weer geduwd door de mens. Ontelbare keren hebben mensen mij thuis gebracht voor een lage prijs, en ontelbare keren hebben ze mij verkocht voor een hoge prijs, en daarom bevind ik mezelf in de huidige situatie. Het is alsof mensen nog steeds plannetjes beramen tegen mij, de meesten van hen willen mij nog steeds verkopen voor een winst van honderden miljoenen dollars, want de mens heeft mij nooit gekoesterd. Het is alsof ik een bemiddelaar tussen mensen ben geworden, of een atoomwapen waarmee ze elkaar bevechten, of een door beide partijen getekende overeenkomst – bijgevolg ben ik, samengevat, compleet waardeloos in het hart van de mens, ben ik een vervangbaar huishoudproduct. Toch veroordeel ik de mens hier niet voor, ik doe niets dan de mens redden, en ik ben altijd barmhartig geweest tegenover de mens.

Mensen geloven dat ik mij rustig zal voelen wanneer ik mensen in de hel werp, alsof ik speciaal een overeenkomst heb gesloten met de hel, en alsof ik een soort afdeling ben gespecialiseerd in het verkopen van mensen, alsof ik specialist ben in het oplichten van mensen en hen zal verkopen voor een hoog bedrag zodra ik hen in mijn handen heb. Met hun monden zeggen mensen het niet, maar dit is wat ze geloven in hun harten. Hoewel ze allemaal van mij houden, doen ze dit in het geheim. Heb ik zo’n hoge prijs betaald en zo veel gegeven in ruil voor dit kleine beetje liefde van hen? Mensen zijn bedriegers, en ik speel steeds weer de rol van de bedrogene. Het is alsof ik te argeloos ben: zodra ze dit zwakke punt hebben gezien, blijven ze mij bedriegen. De woorden van mijn mond zijn niet bedoeld om mensen ter dood te veroordelen of om hen willekeurig een etiket op te plakken – ze zijn de werkelijkheid van de mens. Misschien gaan sommige van mijn woorden ‘te ver,’ en dan kan ik enkel ‘smeken’ om de vergeving van de mensen; omdat ik niet ‘bedreven’ ben in de taal van de mensen, is veel van wat ik zeg niet in staat om de behoeften van de mensen te bevredigen. Misschien doorboren sommige van mijn woorden de harten van de mensen, en dus kan ik enkel ‘smeken’ dat ze tolerant zijn; omdat ik niet vakkundig ben in de levensfilosofie van de mens en niet goed in de middelen om te spreken, roepen veel van mijn woorden pijn op in de mensen. Misschien spreken sommige van mijn woorden tot de kern van de ziekte van mensen en leggen ze hun aandoening bloot, en dus raad ik aan om wat van het medicijn te nemen dat ik voor je heb bereid, want het is niet mijn bedoeling om je pijn te doen en dit medicijn heeft geen bijwerkingen. Misschien klinken sommige van mijn woorden niet ‘realistisch,’ maar ik ‘smeek’ mensen om niet in paniek te raken – ik ben niet ‘wendbaar’ in voet of hand, dus mijn woorden moeten nog worden uitgevoerd. Ik vraag mensen om ‘verdraagzaam’ te zijn tegenover mij. Zijn deze woorden behulpzaam voor de mens? Ik hoop dat mensen iets uit deze woorden kunnen halen, zodat mijn woorden niet steeds voor niets zijn!

9 april 1992

uit ‘De Kerk van Almachtige God

Gerelateerde aanbevelingen:1. laatste oordeel

                                              2. incarnatie van God

Geen opmerkingen:

Een reactie posten